Terug
naar het overzicht.![]() De Vlaamse Primitieven.. In Vlaanderen is rond eind 15de, begin 16de eeuw een groep schilders actief die we tegewoordig de Vlaamse Primitieven noemen zoals Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, Hans Memling, Dirk Bouts en Gerard David. Zij worden gerekend tot Laatgotiek en Noordelijke Renaissance In veel schilderijen zie je een apart wereldbeeld, een Wereld vol Fantastische Wezens. Uitbeelden van het kwaad en zijn afschuwelijke gevolgen moet de mens van de zonde weerhouden. Iedereen kwam bijna elke dag in de kerk, en kon dus elke dag herinnerd worden aan welke vreselijke dingen gebeuren als je slechte dingen zou doen. Vaak toont de kunst een uiting van kwellend zondebesef, zoals Jeroen Bosch bijvoorbeeld. Soms gaat het over de hel, dan weer over dromen, dan weer lijkt het over het dagelijks leven te gaan. Maar steeds is de boodschap: pas op! Overal loert het gevaar om een zonde te begaan. Omdat de schilders dank zij de olieverf heel ver kunnen gaan in de stofuitdrukking en detaillering, en daarmee dus heel realistisch werken horen ze echt tot de Renaissance. Maar omdat ze zo'n - in onze ogen - onhandige manier van ruimte-uitbeelding hebben zouden ze weer beter bij de Gotiek ongedeeld kunnen worden. Als Michelangelo zijn David hakt tobben ze in Vlaanderen nog met het perspectief. (Zie het paneel hier rechts.) Daarom wordt gesteld dat ze bij de Laat-Gotiek en de Noordelijke Renaissance horen.
![]() Vlaamse Primitieven zijn een groep apart. In sommige dingen horen ze echt nog in de middeleeuwen. In het zuiden gaan dingen namelijk anders dan in het Noorden. In het noorden houden de schilders lang vast aan het vertikale, het hoog opgaande; kijk maar naar de Maria van Hans Memling. En de ruimte-uitbeelding is wat ongemakkelijk; de geportretteerden glijden bijna van de vloer af! Bij Fra Angelico in Italië (hier rechts boven) zijn de personages en het gebouw geloofwaardiger. In het zuiden blijven de kunstenaars schilderijen en fresco's maken met temperaverf. De beeldelementen benaderen ze meer op een soort wetenschappelijke manier: eerst uitdenken, dan uitproberen. In het noorden (Vlaanderen met name) wordt juist meer geprobeerd en geëxperimenteerd, en zo ontdekken ze olieverf. Dit heeft enorm veel voordelen boven de frescotechniek (pigment en ei in de natte kalk) en de temperaverf (verf op basis van pigment met ei op paneel). Met Fresco konden ze hier zoiezo al wat minder, omdat het klimaat hier te nat is. De schilderingen schimmelden soms van de muren af.. De olieverf daarentegen kon op paneel of doen geschilderd worden. en er kwam geen water aan te pas, alleen olie, terpentijn en pigmentpoeder. Verder kon je met olieverf (in vergelijking met de fresco)
mooi met transparante lagen over elkaar werken (glaceren) en.. je hoefde niet op te schieten, want de olie had twee dagen nodig om overschilderbaar te zijn. Je kon er dus echt eindeloos aan doorpielen als je dat wilde en kon...
Terug naar het overzicht. |