Terug
naar het overzicht.![]() William Morris vond het vreselijk, al die lelijke Neo-stijlen. Alles werd nagemaakt, en veelal op een (letterlijk) goedkope manier, met machines die iets maakten wat ongeveer leek op het oorspronkelijke object. Al die mensen in de sloppenwijken die in snel tempo rond de grote steden groeiden, moesten ook bestek, pannen en een paar stoelen hebben. Morris ging ervan uit, dat als je door schoonheid omringd wordt, dat je dan een beter mens wordt, doordat je betere beslissingen neemt, doordat je positiever denkt. Hij had een uitgesproken voorkeur voor de Middeleeuwen en idealiseerde het traditionele leven, terwijl de industriële revolutie de wereld razendsnel veranderde. Arts en Crafts (design) stond voor goede, handgemaakte ontwerpen in plaats van de fabrieksproducten die versierd werden met decoraties die uit voorbeeldboeken werden overgenomen (‘neo-stijlen’). Het was een verzet tegen de lelijkheid, tegen oneerlijke vormgeving. Ze zagen zichzelf als handwerkslieden, niet als kunstenaars. Hun ideaal was het eerlijke ambacht, het vakmanschap uit de Middeleeuwen. De maker moest weer een gedegen kennis van de materialen en technieken leren, om zonder machines tot eerlijke vormen te kunnen komen. Hij zag helaas over het hoofd, dat als producten - hoe mooi ook - met de hand gemaakt worden, dat ze dan onbetaalbaar zijn voor de armen. Desondanks wilde Morris niet met machines werken.
Als het vervolg op de Arts and Crafts Movement begon een vormgevingsstijl als ‘jonge stijl’ bekend en populair te worden. Andere kunstenaars, die de neostijlen afwezen maar wèl moderne technieken wilden gebruiken, vonden in de natuur een nieuwe inspiratiebron. Met organische vormen, bloemmotieven en sierlijke vrouwfiguren zochten zij naar eenheid in de kunst. Schoonheid en functionaliteit moesten verenigd worden. Men gebruikte nieuwe kleurencombinaties, vlakken werden strak omsloten en hadden geen ruimtelijke werking. De Jugendstil of Art Nouveau die hieruit voortkwam was een internationale stijl, een stijlvernieuwing die zich in heel Europa rond 1900 ontwikkelde in de architectuur en de decoratieve kunsten. Kunst die wilde versieren zonder een verhaal te vertellen, zonder inhoudelijk beladen te zijn. Deze vormgevingsstijl gaf vooral een eigentijds levensgevoel weer, ze had geen boodschap of achterliggende filosofie. Kunstenaars ontwierpen kleurige reclameplaten voor industriële producten: zeep, auto's, tabak, olie, fietsen, spiritus, theaterproducties of tentoonstellingen. Nieuwe lettertypen en lay-out: de organische kracht van de plant diende als uitgangspunt. Architecten lieten met nieuwe, revolutionaire constructiemethoden de bouwelementen vloeiend in elkaar overgaan. Het gietijzer was heel geschikt voor de lineaire, decoratieve elementen. Beeldhouwkunst vormt een onderdeel van het interieur. In de Jugendstil werd het interieur samen met de inventaris tot één geheel gecomponeerd. Behang, gordijnen, tapijten, meubelen en kleinere détails vormden samen een op elkaar afgestemd totaalbeeld.
Hierboven
de kenmerken van
de Jugendstil zijn samen te vatten in:
'De vier seizoenen', aquarellen van Alphonse Mucha.
Terug naar het overzicht. |